Hoofdstuk 17

Van Opperdoes keek met een verlangende blik naar het usb-stickje dat voor hem op het bureau lag. Hoe verleidelijk was het om even te kijken wat voor informatie erop stond, zodat ze een goed beeld konden krijgen van de werkzaamheden en de contacten van De Nilo.

‘Neehee...’ zei commissaris Van Straaten langzaam, zijn chef van het bureau Raampoort. ‘Begin er niet aan, Peter, het geeft alleen maar ellende. Alléén maar ellende. Als ooit uitlekt dat wij geheime bestanden hebben bekeken, oei oei...’

Van Straaten wapperde op en neer met zijn grote handen. Dit was een chef van de oude stempel, die deed wat hij kon doen, maar ook precies wist tot hoe ver hij kon gaan. Na het telefoontje van de officier van justitie was hij even langsgekomen bij Van Opperdoes.

‘Laat mij dat dingetje dan maar meenemen, en die advocaat van kwade zaken bellen. Dan komt het allemaal wel goehoed...’

Van Straaten pakte het stickje voordat Van Opperdoes hem kon tegenspreken en verliet de kamer. Eigenlijk was het heel goed zo, vond Van Opperdoes.

Aan de zijkant van zijn bureau lagen wat geprinte vellen.

‘Wat is dit?’ vroeg hij aan IJsselstein, die nog in de kamer rondbanjerde en het voor Van Opperdoes had neergelegd.

‘Jacob heeft toch zo briljant stiekem de gegevens van de telefoon van Monica van Molenbeek gekopieerd?’ Hij wees naar de prints. ‘Dat is wat zij in haar telefoon had staan. Alle nummers die ze gebeld heeft en die haar hebben gebeld. Met daaronder alle namen die bij die telefoonnummers horen. O ja, en als extraatje heb ik er nog iets bij gedaan.’

‘Wat dan?’

‘Doordat jij alle gegevens uit haar telefoon hebt gekopieerd, had ik ook het telefoonnummer van Willem van Kampen. Want die belde ze nog weleens. Dus daar heb ik ook maar alle gegevens van opgevraagd.’

Van Opperdoes en Jacob stoven tegelijkertijd op.

‘En dat zeg je nu pas?’ riep Jacob.

IJsselstein trok een onschuldig gezicht. ‘Ik was heel druk met dat stomme stickje. Sorry, vergeten.’

Jacob griste de prints van tafel en bestudeerde ze. Fronsend keek hij Van Opperdoes aan. ‘Wij wisten toch dat Monica nog... of eigenlijk weer... contact had met Willem van Kampen?’

Van Opperdoes knikte. ‘Zeker. Dat was de reden waarom ze ging scheiden van Hans van Donkeren, zei ze tegen ons.’

Jacob hield de prints omhoog. ‘Maar wisten wij dan ook dat Willem van Kampen vaak contact heeft gehad met Hans van Donkeren, de criminele ex van Monica?’

Peinzend plukte Van Opperdoes aan zijn neus. ‘Nee... dat wisten wij nog niet. Heel interessant... Vertel eens?’

Jacob hield de lijst met nummers en tijden voor zijn neus. Hij nam een arceerstift en maakte een aantal lijnen fluorescerend geel.

‘Er zijn minstens negen gesprekken van enkele minuten geweest tussen Willem van Kampen en Hans van Donkeren. Over en weer.’

Van Opperdoes keek bedenkelijk. ‘Als Van Donkeren erachter was gekomen dat zijn vrouw weer contact had met Willem van Kampen... dan kan ik me voorstellen dat hij Willem gebeld heeft om hem de huid vol te schelden. Eén keer. Misschien twee keer. Maar negen keer? Vreemd... Wanneer waren die gesprekken?’

Jacob wees de gele lijnen aan. ‘Eerst twee keer redelijk snel achter elkaar... een dikke week geleden. En toen zeven gesprekken weer twee dagen later.’

‘Maar dat is pasgeleden. Vlak voor de moord! Dat was dan inderdaad niet om elkaar de huid vol te schelden. Wat zou er in die twee dagen tussen de gesprekken door zijn gebeurd?’

Van Opperdoes opende zijn notitieboekje en trok een verticale streep op een bladzijde. Bovenaan schreef hij ‘1e gesprekken Willem / Hans’, en even daaronder schreef hij ‘2e gesprekken Willem / Hans’.

Hij wilde nog iets opschrijven, weifelde en pakte de telefoon.

Na een kort gesprek keek hij Jacob aan.

‘De patholoog had de uitslagen van alle onderzoeken binnen en het definitieve sectierapport is inderdaad klaar. Willem van Kampen is minstens een dag voor Hempie vermoord, misschien wel twee dagen. Hij lag dus al even in de kofferbak toen Hempie op het Stenen Hoofd werd doodgeschoten.’

Hij noteerde het vermoedelijke tijdstip van de moord op de tijdslijn die hij had gemaakt, onder de tweede serie telefoongesprekken. Weer daaronder schreef hij de namen van Hempie en mevrouw Van Lier, en als laatste de naam van Dennis Post.

De oude rechercheur probeerde alles op een rijtje te zetten, en zijn intuïtie te volgen.

‘Willem van Kampen was het eerste slachtoffer. Stel... alles draait om hem, dan is de usb-stick die hij bij zich had belangrijk... en degene met wie hij contact had ook.’

Jacob knikte.

‘Hans van Donkeren en zijn ex-vrouw Monica van Molenbeek... en aan de andere kant, via de usb-stick, advocaat De Nilo.’

Van Opperdoes pijnigde zijn hersens. Was het allemaal zo ingewikkeld of lag de oplossing binnen handbereik, en zag hij haar eenvoudigweg niet?

‘Wie profiteert er het meest?’ vroeg Jacob.

Van Opperdoes keek op. ‘Wat zeg je?’

‘Een van jouw regels in een onderzoek. Wie profiteert er het meest van de dood van het slachtoffer? Maar dat kun je natuurlijk op meer dingen betrekken. Die usb-stick is belangrijk. De gegevens die erop staan, komen bij De Nilo vandaan. Dat ding is, waarschijnlijk juist vanwege die informatie, gestolen. Wie profiteert er het meeste van die informatie?’

Van Opperdoes keek zijn collega met grote ogen aan.

‘Jacob... je bent geweldig.’

Hoofdstuk 18

De afdeling op het hoofdbureau was afgesloten met een stevige deur en werd pas geopend nadat een rechercheur door het dikke glas Peter van Opperdoes had herkend.

‘Peter... welkom.’ Hij schudde Van Opperdoes hartelijk de hand, waarna hij zich aan Jacob voorstelde. ‘Daan Lefeber.’

‘Daan ken ik al heel wat jaren, Jacob. Hij werkt voor de Criminele Inlichtingen Eenheid. Bron van informatie uit de onderwereld... en soms... heel soms... willen ze dat met ons delen.’

Daan ging hun voor, naar een vergaderzaal, waar ze met z’n drieën aan een enorme vergadertafel gingen zitten.

‘Je spreekt een waar woord, Peter. Heel vaak kunnen wij informatie niet delen.’

Van Opperdoes legde zijn hand op de schouder van Daan. ‘We hebben het nu wel over vier doden.’

Daan Lefeber schudde zijn hoofd onvermurwbaar. ‘Als we iets hadden... dan nog...’

Van Opperdoes glimlachte mysterieus. Hij haalde iets uit zijn binnenzak en legde dat op tafel. Het was de usb-stick die bij Willem van Kampen was gevonden.

Daan keek met gefronste wenkbrauwen naar het stickje. ‘Wat is dat?’

Van Opperdoes deed luchtig. ‘Ik weet dat jullie alles in de gaten houden. Ik weet ook dat jullie deze zaak volgen en dat jullie alles wat wij in de computer opslaan ook zien.’

Daan maakte een afwerend gebaar. ‘Alles wat in de computer komt, kan iedereen bij de politie zien. Niet wij alleen.’

‘Maar jullie zoeken heel gericht. Dus ik weet zeker dat dit jou bekend voorkomt.’

Jacob volgde de handelingen van zijn collega met stijgende verbazing. ‘Peter...? Wat doe je?’

Van Opperdoes legde zijn jonge collega met een vriendelijk handgebaar het zwijgen op en keek Daan verwachtingsvol aan. Die weifelde heel even, maar gaf toen toe.

‘Natuurlijk, nieuwsgierigheid is ons vakgebied. Is dit de usb-stick met de bestanden van De Nilo?’

Van Opperdoes knikte langzaam.

Daans hand strekte zich uit naar de stick, maar voordat hij hem kon pakken, legde Van Opperdoes zijn hand erbovenop.

‘Voor wat, hoort wat.’

Daan slikte en keek naar de hand van Van Opperdoes.

‘Als ik je wat vertel... dan is dat strikt off the record.’

Van Opperdoes liet het stickje even zien. ‘Dit ook.’

Daan keek argwanend. ‘Wacht even... Is dit het stickje wel? Ik heb namelijk gehoord dat commissaris Van Straaten de originele stick heeft ingenomen en aan de officier van justitie ter beschikking heeft gesteld.’

‘Dat klopt,’ beaamde Van Opperdoes. ‘Maar dit is een exacte kopie van de stick. Honderd procent identiek.’

Daan Lefeber keek op. ‘Je hebt de stick gekopieerd?’

Van Opperdoes hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Natuurlijk. Ik ben ook niet gek.’

Daan perste zijn lippen op elkaar. ‘Goed dan. Als je mij kunt garanderen dat dit een exacte kopie is?’

Van Opperdoes knikte geruststellend. ‘Je hebt mijn woord.’

‘Ik geloof je, Peter.’

‘Mooi. Ik wil weten waarom deze bestanden zijn gestolen. Wie heeft er belang bij? Wat staat erop, denk je?’

Maar bij de eerste woorden al schudde Daan Lefeber zijn hoofd. ‘Dat zijn allemaal dingen die wij ook niet weten. Ik wil je graag verder helpen, maar wij weten niets over De Nilo en zijn bestanden. Daarom juist willen we dit heel graag hebben.’

Van Opperdoes pakte het stickje. ‘Dan houdt het helaas op.’

‘Ik heb niet gezegd dat ik je niet wilde helpen. Luister, dit is wat ik kan delen met je, om je te helpen. Afdeling Narcotica kreeg een paar dagen geleden een anonieme tip, dat er iemand rondreed in een rode Audi, kenteken erbij, met vijftig kilo cocaïne in de kofferbak.’

‘De auto waar het lijk in lag?’

‘Datzelfde kenteken ja.’

‘Maar er lag helemaal geen coke in die auto.’

Daan Lefeber knikte. ‘Dat klopt. Er lag een lijk in. Zoek zelf maar uit waarom die tip werd gegeven.’

‘Is er nog iets mee gedaan, met die tip?’

‘Niet echt. Geen groot onderzoek. Het kenteken is wel doorgegeven aan de wijkteams, maar ja... die hebben het ook druk.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het gaat met name om het feit dat iemand de tip over die auto heeft doorgegeven. Dat is interessant.’

‘Wanneer precies kwam die tip?’

Daan Lefeber maakte een vaag gebaar. ‘De dag voordat jullie hem vonden.’

Jacob keek Van Opperdoes aan. ‘Zitten we nu ineens in de cokehandel? Een ripdeal, waar Willem van Kampen slachtoffer van is geworden?’

Van Opperdoes fronste zijn wenkbrauwen. ‘Geen idee. Denk erom... tot nu toe is niets wat het lijkt in deze zaak.’

Daan knikte en haalde de hand van Van Opperdoes van het stickje af. ‘Voor wat, hoort wat.’

Van Opperdoes stond glimlachend op en trok zijn jas wat dichter om zich heen. ‘Zeker. Je hebt gelijk. Veel succes ermee.’

Jacob stoof verontwaardigd op. ‘Peter...’

‘Straks, Jacob. Kom.’

Hij zwaaide even ten afscheid en liep met Jacob de lange gang van het hoofdbureau in. De tijd leek hier nog stilgestaan te hebben. Lange, brede gangen, met stevige deuren links en rechts, met keurige naambordjes die aangaven welke afdeling erachter school.

‘Je bent gek! Een officier van justitie weet van die stick, en een rechter-commissaris. Je kunt toch niet zomaar die informatie aan collega’s geven. Zelfs niet aan de cie! Van Straaten vilt je levend als hij het hoort...’

Van Opperdoes liep glimlachend, zonder iets te zeggen, verder.

‘Wat lach je? Er is iets... Het is de echte stick niet. Er staat niks op,’ hoopte Jacob.

‘O jawel, het is een honderdprocentkopie, die IJsselstein voor mij heeft gemaakt, met alles erop en eraan. Ik heb niet gelogen.’

‘Ja, maar... die geef je toch niet zomaar aan de cie?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Niet zomaar. Ik heb hun informatie ook nodig.’

‘Die heb je gekregen.’

‘Niet alles. Ze houden dingen achter.’

‘Hoe weet jij dat nou? Bovendien krijg je niet meer van ze. Zij hebben al wat ze willen, namelijk die stick.’

De pretlichtjes in de ogen van Van Opperdoes dansten vrolijk heen en weer. ‘O, ja? Ik krijg alles wat ik wil. Want ze missen nog iets.’

‘Wat dan?’

‘Het wachtwoord.’

En vrolijk sjokte hij de gang van het hoofdbureau door, terwijl Jacob hem hoofdschuddend volgde.

==

Voor het hoofdbureau stapten ze in de auto. Van Opperdoes ging zitten en legde zijn handen over zijn gezicht. Zo bleef hij even zitten.

‘Gaat het?’

‘Niets is wat het lijkt in deze zaak, dat klopt. Een van mijn eigen gouden regels en ik vergeet hem...’

‘Want?’ vroeg Jacob zacht.

De handen van de oude rechercheur, die langzaam op en neer over diens gezicht gingen, als om de vermoeidheid weg te masseren, ontroerden hem.

‘We gaan zo vaak uit van vermoedens. En dan nemen we de meest logische vermoedens als eerste. En voordat we het weten, worden die vermoedens in onze gedachten een waarheid, die we proberen te bewijzen in plaats van dat we de waarheid die we niet kennen, gaan zoeken.’

Jacob knikte aarzelend. ‘En wat moeten we dan doen?’

‘Die vermoedens eens honderdtachtig graden draaien, en kijken waar we dan terechtkomen. Wil je naar de woning waar Dennis Post naar beneden is gesprongen rijden?’

Jacob startte de auto.

==

In de woning liep Van Opperdoes meteen naar het raam dat open had gestaan. De Technische Recherche had de hele woning onderzocht. Van Opperdoes bekeek het raamkozijn van dichtbij. Langzaam verscheen een tevreden trek op zijn gezicht.

‘Kijk eens?’

Jacob keek. Aan beide zijden van het raamkozijn waren vingerafdrukken te zien.

‘Vingerafdrukken. Dennis Post heeft in het raam gestaan, en zich vastgehouden aan de zijkant van het raam, voordat hij naar beneden is gesprongen.’

‘Echt waar?’ vroeg Van Opperdoes. ‘Dat dacht de Technische Recherche ook, daarom hebben ze niets van zich laten horen na het onderzoek. De vingerafdrukken zijn van Dennis Post, dat is waar. Alles klopt dus. Zij dachten net zoals jij.’

Jacob bekeek de vingerafdrukken nog eens goed. Hij legde zijn eigen vingers eroverheen, zonder ze daadwerkelijk aan te raken. Hij fronste.

‘Ze kloppen niet.’

‘Inderdaad...’ beaamde Van Opperdoes. ‘Niets is wat het lijkt. Je moet in je gedachten honderdtachtig graden draaien.’

Jacob keek hem niet-begrijpend aan.

‘Letterlijk. Honderdtachtig graden draaien.’

Jacob draaide zijn handen om. Om goed te kunnen blijven staan, moest hij zich ook omdraaien, met zijn gezicht de kamer in. ‘De handen staan de verkeerde kant om. Hij keek naar binnen, in plaats van naar buiten.’

‘Klopt. En iedereen die springt, kijkt naar beneden. Conclusie: hij is niet naar buiten gesprongen. Hij is het raam in gedreven, en heeft zich nog vast proberen te houden aan het raamkozijn, voordat hij naar beneden is geduwd. In zijn val heeft hij zich weten om te draaien. Iemand was hier bij hem binnen, en heeft hem naar buiten geduwd.’

‘Dus het was geen zelfmoord.’

Van Opperdoes schudde traag zijn hoofd. ‘Nee. Het was geen zelfmoord. Het was moord.’

Jacob haalde diep adem. ‘Mevrouw Van Lier is vermoord. Hempie, bij de auto, is vermoord. Deze Dennis Post, die de auto had gehuurd... ook vermoord.’

Van Opperdoes sloot het raam. ‘De echte dader van de moord op Willem van Kampen is bezig om alle mensen die ons op zijn spoor zouden kunnen zetten uit de weg te ruimen.’

==

Een halfuur nadat ze weer op het bureau waren, had Peter van Opperdoes een briesende Daan Lefeber aan de telefoon, die hem voor van alles en nog wat uitmaakte. Toch klonk er een lichte bewondering door in zijn stem, vanwege de truc die Van Opperdoes had uitgehaald.

‘Ik wil weten wat jullie van De Nilo weten. En geen grappen, en niets achterhouden,’ hoorde Jacob Van Opperdoes zeggen.

Hij moest lachen, omdat zijn oude collega de inlichtingendienst zo klem had gezet.

Van Opperdoes fronste. ‘Zo... dat is mooi. Dank je wel. Het wachtwoord is “The Beatles”. Die ouwe popgroep, ja. Succes ermee.’ Hij legde peinzend neer.

‘En? Heb je ze succesvol afgeperst, daar bij de cie?’

Van Opperdoes grijnsde vreugdeloos, voordat er een denkrimpel in zijn voorhoofd verscheen. ‘De Nilo is advocaat. Wij gingen ervan uit dat hij te kwader trouw was.’

‘Maar niets is wat het lijkt? Is het weer precies tegenovergesteld?’

‘Kennelijk, ja. Volgens de cie is hij de advocaat van een anonieme kroongetuige in het grote Omega-proces, die een deal met de politie wil sluiten.’

‘Wie?’

‘Dat wilden ze niet zeggen. Maar die getuige had alle informatie aan zijn advocaat in bewaring gegeven. Mogelijk heeft Willem van Kampen dat gestolen bij De Nilo.’

Jacob krabde op zijn hoofd. ‘Maar Willem van Kampen is toch helemaal geen partij in het Omega-proces?’

Van Opperdoes wachtte even. Hij liep naar het raam en keek over de Jordaan, voordat hij de cruciale informatie prijsgaf.

‘Nee, Willem van Kampen niet... maar Hans van Donkeren wel.’

Hoofdstuk 19

Het statige pand in Amsterdam-Zuid leek verlaten. Een druilerige motregen liet de straten glanzen. Peter van Opperdoes hield vanuit de wagen de voordeur in de gaten. De bestuurdersdeur werd geopend en Jacob stapte in, een papieren zakje in zijn hand.

‘Hier, gevulde koeken.’

Van Opperdoes zuchtte. ‘Doe dat nou niet...’

Jacob grijnsde. ‘Het is je avondeten.’

‘O ja,’ bromde Van Opperdoes. Hij nam een koek en hapte erin. ‘Maar die is best lekker...’

‘Natuurlijk is ie dat. Mijn vrouw heeft ze gebakken.’

‘Echt? Ik wist dat ze lekker kon koken... maar dit is heel erg goed.’

Jacob tuurde naar het pand. ‘Is er iemand?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Helemaal verlaten. Maar ja, Van Donkeren woont er, dus hij zal wel een keer thuiskomen.’

Jacob schudde het zakje leeg en at de laatste kruimels op. ‘Toch snap ik iets niet. Als alles een beetje zit zoals we denken, dan heeft Hans van Donkeren, omdat hij een verdachte is in het Omega-proces, aan Willem van Kampen gevraagd om in te breken bij De Nilo.’

Van Opperdoes knikte. ‘Hij wist dat Willem van Kampen een affaire had met zijn vrouw. Hij wist ook, van zijn vrouw Monica natuurlijk, dat Willem van Kampen een meester-inbreker was. Dus heeft hij Willem van Kampen gebeld... en hem een voorstel gedaan.’

Jacob ging door.

‘Hij zou Willem van Kampen niet aangeven bij de politie voor die oude inbraak bij hem, als die een klusje voor hem zou opknappen. Een inbraak plegen bij De Nilo, en alle gegevens stelen die tegen hem gebruikt konden worden bij het Omega proces.’

‘En dat deed Van Kampen. Maar nadat hij bij De Nilo had ingebroken... en alle belangrijke bestanden van De Nilo op zijn usb-stick had gekopieerd... belde hij Hans van Donkeren...’

‘De tweede serie telefoongesprekken, twee dagen later,’ vulde Jacob aan.

‘... precies, de tweede serie gesprekken... en toen begon hij Hans van Donkeren af te persen met die gegevens van De Nilo. Waarschijnlijk heeft Willem van Kampen ingezien hoeveel de informatie op die stick waard was, en heeft hij geprobeerd er een slaatje uit te slaan,’ concludeerde Van Opperdoes.

‘Toen heeft Hans van Donkeren Willem van Kampen vermoord en is als een wilde gaan zoeken naar die usb-stick met de bestanden van De Nilo.’

Een grote Jaguar kwam aanrijden en stopte bij het majestueuze pand. Hans van Donkeren stapte uit, en liep naar binnen. Hij sloot de voordeur pas nadat hij omzichtig om zich heen had gekeken of niemand hem was gevolgd.

Van Opperdoes zuchtte. ‘We hebben alleen één groot probleem.’

‘En dat is?’

‘We hebben geen millimeter bewijs tegen hem.’

==

Aloysius van Vliet stond de volgende middag in een telefooncel voor het Hirschgebouw en legde de hoorn bedachtzaam neer. Vertwijfeld keek hij even om zich heen, liep toen de cel uit, stak de rijbaan over en ging op een bankje zitten, midden op het Leidseplein.

Het plein was druk aan het einde van de middag, zelfs in dit sombere weer. Veel jonge mensen die gewinkeld hadden en met dik gevulde tassen naar huis gingen, dronken nog gezellig een drankje. Zakenmensen in stemmig grijs, die na een dag hard werken de deur van het kantoor achter zich dicht konden trekken, huisvrouwen, toeristen, allemaal liepen ze langs.

Aloysius zat wijdbeens op de bank, alsof die hem toebehoorde – en ergens was dat ook wel zo. Aloysius was van de straat, en de straat was van hem.

Af en toe nam hij een slokje uit de wijnfles die hij in zijn jaszak had zitten. Een groepje toeristen stond voor hem met een kaart van Amsterdam, waar ze allemaal tegelijk op keken. Ze gebaarden en discussieerden heftig. Twee jonge meiden kwamen giechelend coffeeshop The Bulldog uit, vlak achter hem. Aloysius zakte onderuit en wachtte af. Na een kwartier hoorde hij een stem.

‘Had jij gebeld?’

Aloysius bewoog niet. Hij opende één oog en zag een man voor zich staan. ‘Zie ik eruit of ik een telefoon heb?’ Die had hij wel, maar dat hoefde de man tegenover hem niet te weten.

De man bewoog niet. ‘Hoe kom jij aan die gegevens?’

Onderzoekend gleed zijn blik over de man heen, die geduldig voor hem bleef staan. Hij droeg een lange blauwe jas en leren handschoenen. Een warme sjaal had hij losjes om zijn schouders hangen. Aloysius bewoog zijn bovenlichaam iets naar rechts, zodat hij om de man heen kon kijken.

‘Kom alleen, had ik toch gezegd?’

‘Dat is mijn chauffeur. Ik moest toch snel komen? Hij rijdt snel.’

Aloysius bleef om de man heen kijken. ‘Laat hem dan maar bij de auto blijven. Is ook lekker warm voor hem.’

De man weifelde even, keek toen over zijn schouder en knikte kort. De chauffeur, Ronald Keijer, wiens eigenlijke taak het was om Hans van Donkeren te beveiligen, draaide zich om en liep het plein af.

‘Nu kunnen we praten.’

Aloysius schoof gastvrij een stukje op en klopte met zijn hand uitnodigend op het plekje van de bank dat was vrijgekomen. De man keek even misprijzend naar de zitplaats, maar ging toen zitten en keek voor zich uit.

Aloysius deed hetzelfde, waardoor het de argeloze voorbijganger niet opviel dat de twee mannen in gesprek waren.

‘Als jij hebt wat je zegt dat je hebt... hoe kom je daar dan aan?’ vroeg de man.

‘Willempie ken ik al sinds het een kleine snotneus was. Hij had een afspraak met iemand... maar die vertrouwde hij niet. Hij zei: “Pas jij hier effe op. Ik kom het straks halen.” En hij gaf me een of ander klein plastic dingetje voor in een computer. Weet ik veel. Maar Willempie van Kampen kwam het nooit meer halen.’

‘Waar is dat plastic dingetje nu?’ De man klonk gehaast.

Aloysius keek heel even opzij. ‘Op een veilige plek natuurlijk. Ik ben ook niet gek. Heb je het geld bij je?’

De man haalde een envelop uit zijn binnenzak en liet de inhoud aan Aloysius zien. Die klakte met zijn tong, haalde de wijnfles uit zijn jaszak en nam een paar ferme slokken. Royaal bood hij de fles aan de man aan, maar die trok zijn neus op.

‘Ik drink niet.’

Aloysius haalde zijn schouders op en dronk de fles leeg. ‘Je weet niet wat je mist. Kom op,’ zei hij.

Het was een wonderlijk stel, dat het Leidseplein overstak en het Vondelpark in liep, de zwerver en de rijke zakenman. Onderweg werd geen woord gewisseld. Uiteindelijk kwamen ze bij de ingang van het Vondelpark.

‘Hier is het. Verderop.’

‘Weet je zeker dat je hier moet zijn?’ vroeg de man.

‘Ik zal toch zelf wel weten wat ik doe? Jullie zijn altijd zo... als iemand er een beetje een andere levenswijze op na houdt, is-ie meteen gestoord. Ik ben niet gestoord, zei ik toch?’

De man maakte een afwerend gebaar. ‘Dat bedoel ik ook helemaal niet. Beetje rare plaats om iets te bewaren, alleen.’

Aloysius wilde het park in lopen, maar de man legde een dwingende hand op zijn arm. ‘Hoe wist je dat je mij moest hebben voor die gegevens?’

Het klonk als een normale vraag, maar de dreiging erachter was onmiskenbaar. De man keek hem koel aan, maar Aloysius had in zijn leven niets meer te verliezen. Dat merkte de man ook. Welk dreigement hij ook zou uiten, het zou geen invloed hebben op Aloysius. Hij liet de arm los.

‘Ik hoef je geen antwoord te geven. Jij wilt iets van mij. Jij hebt daar iets voor over. Wil je me niks geven...’ Aloysius haalde zijn schouders op en vervolgde: ‘... dan moet je je nu omdraaien, en snel weglopen. En als je me een vraag stelt, dan doe je dat beleefd, met verschuldigd respect. Misschien... misschien krijg je dan antwoord.’

De twee stonden inmiddels midden op het witte pad dat het begin van het Vondelpark inluidde. Fietsers ontweken hen handig. Donkere wolken begonnen zich alweer boven de stad samen te pakken.

‘Hoe wist u dat ik interesse had in die stukken?’ Van Donkeren legde een lichte nadruk op het ‘u’.

Aloysius keek hem doordringend aan. ‘Dat wist ik omdat Willem van Kampen dat tegen mij had gezegd. En zeg maar “je”, hoor.’

De man bleef hem strak aankijken. ‘Wat had Willem dan precies gezegd?’

Aloysius kreeg een licht spottende, bijna minachtende blik in zijn ogen. ‘Hij zei letterlijk: “Aloysius, als mij straks iets overkomt, dan is Hans van Donkeren de dader.”’

Het antwoord kwam als een mokerslag voor Hans van Donkeren. Zijn ogen werden groot, en zijn ademhaling versnelde. ‘Heb je dat tegen iemand verteld?’

Aloysius bleef stoïcijns. ‘De politie bedoel je? Alsof dat mijn vrienden zijn...’

En met een klaterende lach, die door het park galmde, liep hij door tot onder de brug. Voor een grote groep zwervers was de brug hun onderkomen en schuilplek, helemaal met dit dreigende weer. Ieder leek zijn eigen plekje te hebben.

Aloysius, dat was duidelijk, genoot enig aanzien, want er werd ruimte gemaakt, zodat hij meteen door kon lopen naar een van de pilaren, waar hij zijn persoonlijke spullen had liggen. Niemand durfde in zijn buurt te komen of zijn spullen aan te raken. Met een snauw joeg Aloysius de laatste weerbarstige hangzwerver weg, waarna hij een gastvrij gebaar maakte naar Hans van Donkeren.

Die kwam onwennig dichterbij, vanuit het duister gadegeslagen door tientallen onderzoekende en bijna vijandige ogen. Dit was een perfecte plek om een transactie te doen, dacht Van Donkeren. Als ik al iets kwaads tegen deze Aloysius in de zin zou hebben, zou ik geen twee meter wegkomen, voordat deze groep bloeddorstige monsters me te pakken zou hebben en me ter plekke zou verscheuren.

Aloysius rommelde in een stinkende rugzak en haalde er een usb-stick uit.

‘Dit is hem.’

‘Kan ik dat geloven?’

Aloysius glimlachte. ‘Je weet me te vinden als het niet klopt. Ik woon hier.’

Hans van Donkeren haalde de envelop uit zijn zak en gaf die aan Aloysius. Voordat die hem weg kon stoppen, pakte Hans van Donkeren zijn pols vast en boog zich voorover.

‘Dit bedrag... waarschijnlijk meer geld dan jij ooit bij elkaar hebt gezien... is niet alleen voor die gegevens. Ik neem ook aan dat je voor dit bedrag voor altijd je mond houdt.’

‘Of anders? Eindig ik dan als Willem van Kampen?’

Van Donkeren liet de pols los en kreeg het stickje in zijn hand geduwd. Hij keek ernaar en knikte langzaam.

‘Je weet maar nooit. Maak niet de fout om nog een keer te bellen, dat je nog meer geld wilt. Zoals hij.’

Twee zwervers maakten zich uit de donkere spelonken van de pilaren onder de brug los, en bewogen zich langzaam naar Hans van Donkeren en Aloysius.

Voor Van Donkeren was het gesprek met Aloysius afgelopen. Hij had in handen waar hij voor kwam, en er een schijntje voor betaald. Vanavond zou er wel met die smerige zwerver worden afgerekend. Hij probeerde zonder zijn schoenen al te vuil te maken door de zwervers heen naar de uitgang van het park te komen. Hij lette goed op waar hij zijn voeten zette, en daardoor zag hij te laat dat de twee zwervers zijn weg blokkeerden.

Ongeduldig als hij was, wilde hij agressief uitvallen en de twee wegjagen. Maar toen hij opkeek in hun gezichten, wist hij dat het geen enkele zin had.

Peter van Opperdoes en Jacob, gekleed in oude lompen, keken hem met een tevreden blik aan. Vanuit de bosjes verschenen nog een paar agenten.

De zwervers losten op in de duisternis, alleen Aloysius kwam nog even langs. Hij gaf de envelop met geld aan Van Opperdoes, en haalde een microfoontje waarmee hij de rechercheurs het hele gesprek had laten volgen, uit zijn jas. Hij richtte het woord tot Hans van Donkeren.

‘Hé, smerige moordenaar... wat moet ik met jouw geld? Deze man...’ Aloysius klopte Van Opperdoes op de schouder ‘... gaf mij brood, en liet me in een warme cel slapen toen het koud was.’

Hij spoog op de grond, vlak voor de onberispelijk gepoetste schoenen van Van Donkeren. Zonder verder iets te zeggen namen Van Opperdoes en Jacob Hans van Donkeren mee naar het bureau.

Hoofdstuk 20

De verklaring die Hans van Donkeren aflegde, was kort maar krachtig.

‘Ik heb die mensen niet vermoord. Ik heb een alibi voor alle moorden.’

Peter van Opperdoes legde de door Van Donkeren ondertekende verklaring in het dossier en zuchtte. Jacob kwam de recherchekamer binnen.

‘En?’ vroeg Van Opperdoes.

Het gezicht van Jacob stond op onweer. ‘Op het moment dat Hempie en mevrouw Van Lier werden doodgeschoten, zat Hans van Donkeren inderdaad in een vergadering, met drie mensen van de bank. Ze bevestigen het alle drie, bovendien zaten ze in een restaurant, waar ze hem ook hebben gezien. Hij is er tot diep in de nacht gebleven en heeft betaald met een creditcard. Geen seconde het restaurant uit geweest, een ijzersterk alibi.’

‘Dan heeft hij de moorden laten plegen.’

Van Opperdoes pakte zijn Moleskine-boekje. Hij bladerde erin, alsof dat hem nieuwe inzichten zou bieden.

Jacob ging aan zijn bureau zitten.

‘Zo raar is het niet. De auto is gehuurd door iemand anders... de inbraak is gepleegd door iemand anders... Waarom zou de moord niet door iemand anders zijn gepleegd?’

Van Opperdoes bekeek zijn aantekeningen en sloeg langzaam bladzijde na bladzijde om. Op sommige bladzijden had hij kleine schetsjes gemaakt, overzichtstekeningen van plaatsen delict, plekken waar schoten terecht waren gekomen, dat soort dingen. Ook had hij er uit verveling weleens tekeningetjes in gemaakt. Droedelen, noemden ze dat. Zijn vrouw had veel plezier in tekenen en schilderen gehad, en kon het veel beter dan hij.

Hij was op de pagina gekomen waar hij iets over mevrouw Van Lier had opgeschreven. Ook iemand die van schilderen hield en dat bovendien nog heel goed kon ook.

Hij voelde een golf van medelijden door zich heen gaan toen hij aan de vrouw dacht die zo vriendelijk koffie was komen brengen. Op de rand van de bladzijde had hij iets gekrabbeld, zag hij. Hij kon niet eens meer herkennen wat hij bedoeld had te tekenen. Een beestje, leek het wel.

‘Jacob...’ begon Van Opperdoes.

‘Ja?’

‘Mevrouw Van Lier... die zou om elf uur die dag bij ons komen, omdat ze eerst wilde slapen. Jij had haar toch gevraagd om alles op te schrijven? Zodat ze het beter zou onthouden?’

‘Ze zou langskomen, met haar aantekeningen.’

Langzaam kwam Van Opperdoes overeind. ‘Maar voor die tijd is ze vermoord.’

‘Precies. En in haar kleding hebben we niets gevonden. Geen aantekeningen. Trouwens, bij haar thuis ook niet.’

Van Opperdoes stond snel op en greep zijn jas. ‘Geen aantekeningen, nee... maar wel...’

==

Tekeningen. De woning van mevrouw Van Lier stond er vol mee. Tekeningen en schilderijen, overal had ze haar kunstwerken hangen.

Het was Van Opperdoes wel opgevallen, maar hij had er op dat moment niet bij stilgestaan dat ze misschien meer konden betekenen dan een vorm van tijdverdrijf. Het huis leek ook niet doorzocht door de moordenaar.

De plek waar ze waarschijnlijk had staan schilderen, bij de ezel bij het raam, was onaangeroerd. De stoel lag nog op de grond, al kon Van Opperdoes wel de resten zien van het poeder dat gebruikt was om vingerafdrukken te zoeken. Op de ezel stond een doek waarop was geschilderd: het uitzicht over het Stenen Hoofd, op een mistige dag.

Geen schietende mensen.

Van Opperdoes liep naar de slaapkamer. Op de grond, naast het bed, lag een stapeltje boeken dat ze kennelijk aan het lezen was. Bovenop lag een schetsblok, en op haar nachtkastje, naast de wekker, lagen twee potloden.

Bij een snelle blik in de slaapkamer viel het schetsblok tussen alle boeken niet eens op. De oude rechercheur opende het blok. De binnenkant bestond uit dikke bladzijden blanco tekenpapier. Iedere bladzijde was voorzien van prachtige schetsen.

Gezichten, panden, vergezichten.

Ademloos bladerde Van Opperdoes naar de laatste bladzijde waar ze iets had getekend. Toen hij deze omsloeg, staarde het gezicht van Ronald Keijer hem aan, tot in detail perfect nagetekend door mevrouw Van Lier.

Langzaam sloeg Van Opperdoes het schetsblok dicht, stak het voorzichtig in een plastic zak en hield het heel dicht tegen zich aan.

==

Het hoofd Beveiliging van Van Donkeren bv zat ontspannen in de stoel in de verhoorkamer.

‘Hans van Donkeren heeft eieren voor zijn geld gekozen. Hij heeft een volledige verklaring tegen je afgelegd. Het zou allemaal jouw idee zijn geweest, om dit zo aan te pakken.’

Van Opperdoes hield de verklaring omhoog.

‘En als je me niet gelooft: je advocaat heeft de stukken in mogen zien.’

Ronald Keijer knikte langzaam. ‘Dat heeft hij me al verteld. Altijd al gedacht dat het diep in zijn hart een laffe hond was.’

Jacob haalde zijn schouders op.

‘Hij denkt dat hij er misschien een lagere straf door krijgt. Of misschien helemaal geen straf, als hij jou alle schuld geeft.’

Ronald keek hen even aan.

‘Ik schiet er geen ruk mee op...’ Hij hield zijn hoofd schuin en nam een beslissing. ‘Oké. Luister goed. Ik heb Willem van Kampen vermoord... ik heb die sukkel die jullie Hempie noemen vermoord... die vrouw die mij gezien had ook... en die kansloze idioot die ik de auto heb laten huren... Denk je dat ik minder straf krijg als ik Hans van Donkeren erbij lap?’

Jacob en Van Opperdoes keken elkaar aan. Dit ging vlotter dan ze gedacht hadden.

Van Opperdoes antwoordde koel maar naar waarheid: ‘Nee, dat denk ik niet.’

Ronald Keijer schoof achteruit. ‘Precies. Dus dat zal niet mijn reden zijn om het te doen. Als ik precies verklaar hoe Hans van Donkeren mij opdracht heeft gegeven om Willem van Kampen te vermoorden, dan doe ik dat om een andere reden. Uit wraak... omdat hij zijn kop niet heeft gehouden over mij. Dus zal ik een volledige verklaring afleggen, zodat hij ook voor schut gaat.’

Van Opperdoes liet onhoorbaar een zucht van opluchting ontsnappen. Dit was wat hij gehoopt had.

Ronald wachtte even, toen zuchtte hij en keek naar het plafond.

‘Toch zat het wel mooi in elkaar. Willem van Kampen... dat was gewoon een smeerlap, die gebruikte mensen. Alleen jammer dat ik die usb-stick zo snel niet kon vinden. Hij had hem wel bij zich, begreep ik?’

Van Opperdoes knikte.

Ronald vervolgde. ‘Tja... jammer. Foutje. Maar goed... het was bijna gelukt om Hempie overal voor op te laten draaien. Hempie kende ik natuurlijk uit het milieu. Die jongen wilde er zo graag bij horen, bij de grote jongens. Dus ik hem bellen dat hij wat kon verdienen. Hij was helemaal enthousiast. Ik netjes een schone huurauto geregeld voor hem, lichaam van Willem achterin stoppen, hem met die auto een pakje ergens af laten leveren of zo... weet hij veel dat er een lijk in de kofferbak ligt... en dan een tip doorgeven aan de politie om hem op te laten pakken op verdenking van cokebezit.’

‘Wat ging er mis met dat mooie plan van je?’

Ronald haalde zijn schouders op. ‘Hempie ontdekte het lichaam. Kon met z’n nieuwsgierige snufferd natuurlijk weer niet uit de kofferbak blijven. Hij ging helemaal door het lint. Hij belde me op dat er een lijk in de auto lag en dat hij naar de politie zou gaan. Ik ging naar hem toe... en ik probeerde hem rustig te krijgen. Maar dat lukte niet goed.’

‘Dat was op het Stenen Hoofd.’

‘Klopt. Het was een mistige avond, en hij stond daar te schreeuwen en te blèren... Ik moest iets doen.’

‘En toen schoot je hem maar neer.’

Keijer knikte met zijn hoofd.

‘Het was de enige manier om hem stil te krijgen. Toen kwam ik die vrouw tegen. Ik zag haar, zij mij... maar toen hoorde ik al sirenes. Ik ben in de buurt blijven hangen, en ik zag welk pand ze uiteindelijk binnenging.’

‘En Dennis Post?’

‘Een klein crimineeltje bij mij uit de buurt, dat ik weleens vaker gebruikte om klusjes op te knappen. Hij huurde die auto voor me. Wist ik veel dat die sukkel dat met zo’n stomme vervalsing zou doen.’

Keijer haalde ongeïnteresseerd zijn schouders op.

‘Hij werd een risicofactor, kon de politie naar mij leiden, omdat ik hem gevraagd had een auto te huren waar later een lijk in werd gevonden. Dan kon ik hem net zo goed meteen voor alles op laten draaien, door dat pistool in z’n bed te leggen. Jammer dat het niet gelukt is.’

Van Opperdoes voelde zich plotseling verschrikkelijk moe. De emotieloze kilheid van deze man benauwde hem. Hij dacht aan mevrouw Van Lier, een eenzame, vriendelijke vrouw, die zonder enig mededogen door deze man was vermoord.

De oude rechercheur stond op en leunde met beide handen op het bureau.

‘We nemen je verklaring later uitgebreid op. Jacob, zet hem in zijn cel.’

En hij liep zonder verder nog iets te zeggen de verhoorruimte uit.

==

Peter van Opperdoes duwde de deur naar het dakterras van bureau Raampoort open. Hij liep naar de rand van het terras, waar de ouderwetse kantelen het bureau een bijna middeleeuwse aanblik gaven. Met diepe teugen liet hij de koude avondlucht door z’n longen gaan. Toen hij naar boven keek, zag hij dat de donkere wolken werden verjaagd door een bleke volle maan.

De deur achter hem ging open en Jacob kwam naast hem staan.

‘Geen mist, vannacht?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Het wordt een koude, heldere nacht. Ik ga zo naar huis. Laat die man maar lekker zitten in z’n cel. Morgen is er weer een dag.’

‘Dat is goed. De zaak is rond.’

Jacob legde zijn hand op de schouder van zijn collega. Van Opperdoes keek hem aan. De kou voelde hij ineens een stuk minder.

‘Ja, Jacob. De zaak is rond.’

Jacob opende zijn rechterhand en liet twee sigaren zien, die leken te smeken om aangestoken te worden. Even later stonden de twee rechercheurs wolken sigarenrook over de Jordaan te blazen.

‘Ik ben moe...’ zuchtte Van Opperdoes.

‘We gaan naar huis. Ik zet je straks af, slaap morgen lekker uit. We hebben nog drie dagen om die smeerlap te verhoren en de voorgeleiding voor de officier van justitie in orde te maken.’

Van Opperdoes trok aan zijn sigaar en liet de rook langzaam wegglippen.

‘Ik hoop dat Ronald Keijer levenslang krijgt. Echt levenslang. We zullen de zaak zo op papier zetten, dat de officier er niet onderuit kan.’

‘Nu die twee tegen elkaar gaan getuigen, zal dat wel lukken.’

De oude rechercheur keek nadenkend naar het gloeiende puntje van zijn sigaar.

‘De zaak is opgelost dankzij twee goede mensen... weet je dat? Mevrouw Van Lier, met haar tekening. En Aloysius, die op ons verzoek Hans van Donkeren in de val heeft gelokt.’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘En dat alleen maar omdat jij vriendelijk tegen hem bent geweest, en hem een extra nachtje in de cel hebt laten slapen omdat het koud was.’

Van Opperdoes maakte een gebaar. ‘Natuurlijk. Wat maakte dat nou uit?’

‘Dat maakte in die zin uit dat hij graag iets voor je wilde doen. Als er iemand was die een onverdachte indruk zou maken op Hans van Donkeren... als er iemand was die zeker niet voor de politie zou werken... dan was het Aloysius wel. Dat was een briljant idee van je.’

Van Opperdoes drukte de sigaar uit.

‘Volgende keer moeten we nog scherper zijn. De dood van mevrouw Van Lier...’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Dat zit je nog niet lekker.’

Van Opperdoes keek zijn jonge collega aan. ‘Ik weet dat we het niet hadden kunnen voorkomen. Maar ik hád het zo graag voorkomen.’

Jacob knikte. ‘Ik ook. Kom, we gaan. Ik breng je thuis.’

==

Jacob stopte op de brug bij café Papeneiland.

‘Tot morgen.’

‘Tot morgen, Jacob.’

Jacob reed weg en Van Opperdoes sjokte langs de Brouwersgracht naar zijn huis. Hij zwaaide even naar Carlo, de trouwe barman van café Papeneiland, die van achter zijn bar alles in de gaten hield.

Morgen zou hij er koffie gaan drinken, besloot hij. De gezelligheid van het kleine café deed hem de laatste tijd goed. De brug naar zijn huis lag er stil bij.

‘Gaat het?’ vroeg zijn vrouw.

‘O ja, best...’ loog Van Opperdoes.

‘Als het je iets uitmaakt... mevrouw Van Lier is hier in goede handen.’

Van Opperdoes grijnsde wrang. ‘Daar twijfel ik geen seconde aan. Zeg haar maar dat ze een prachtige tekening heeft gemaakt.’

‘Dat weet ze. Ze is blij dat je hem hebt gevonden.’

‘Ik had hem alleen graag wat eerder gevonden. Ik snap ook niet dat we hem niet gelijk hebben gezien.’

Zijn vrouw klonk sussend. ‘Dingen gaan zoals ze gaan, Peter. Dat weet je toch wel? Wees blij dat je die tekening nu toch nog hebt gevonden.’

Er klonk iets mysterieus in haar stem.

‘Hoezo? Lag die tekening er soms eerst niet? Of heeft iedereen eroverheen gekeken?’

Maar ze zweeg.

Van Opperdoes ging op de brug staan, waar hij de nachten daarvoor ook had gestaan. De maan weerkaatste bijna sprookjesachtig op het bladstille water van de Brouwersgracht, waardoor alle grachtenpanden op een prachtige manier in het water weerspiegelden.

‘De vorige keer was je niet zo gelukkig, toen je hier stond. En toen je op het Stenen Hoofd kwam, de eerste keer, met die mist, ook al niet. Toen dacht je nog: als dit het einde is, vind ik het prima. Moet ik me soms zorgen om je gaan maken? Voel je je nu weer goed?’

Van Opperdoes keek naar de prachtige lucht, naar het water in de gracht, en voelde de warmte van de Jordaan door zich heen stromen.

‘Ik voel me prima. Maak je om mij maar geen zorgen. Ik heb jou bij me, en heb nog helemaal geen tijd om dood te gaan.’

Zijn vrouw glimlachte, en legde haar hoofd op zijn schouder.

Over de reeks De Waal & Baantjer

Simon de Waal en Appie Baantjer waren een bijzonder duo: niet alleen waren ze collega-rechercheurs en -schrijvers, maar ook vrienden, en schreef Simon mee aan de televisieserie Baantjer. Nadat Appie Baantjer in 2008 gestopt was met zijn beroemde reeks boeken over De Cock (en Vledder), besloten de mannen de handen ineen te slaan en was een nieuw schrijversduo geboren: Baantjer & De Waal.

Onder het genot van tompoezen en witte wijn werden plannen gesmeed, plots geconstrueerd, karakters uitgediept, en ontstonden de hoofdpersonages Peter van Opperdoes (de oude rechercheur) en Jacob (zijn jongere collega en partner), in wie de lezer gemakkelijk Baantjer en De Waal zelf herkent.

Ontroerend aspect aan de serie is de wijze waarop het duo het verlies van Appies vrouw heeft verwerkt in de boeken: ze assisteert de oude rechercheur (die nadat zijn vrouw is overleden wordt overgeplaatst naar een rustiger bureau, aan de Raampoort) tijdens diens recherchewerk, en fluistert hem soms tijdens een onderzoek ideeën in...

Appie en Simon hadden plannen en verhalen voor meer dan een dozijn boeken in petto voor hun lezers, en ‘de oude rechercheur’ schiep er tijdens het schrijven veel genoegen in zijn collega Simon plotseling op te zadelen met nieuwe personages of onverwachte plotwendingen in de hoofdstukken die hij schreef. Omdat ze om en om de hoofdstukken bedachten en schreven, kon de een de ander soms voor lastige problemen stellen. Daar had Appie altijd erg veel schik in...

Op zondag 29 augustus kwam aan de reeks Baantjer & De Waal een voortijdig en abrupt einde, door het onverwachte overlijden van onze dierbare auteur Appie Baantjer. Uit piëteit met en respect voor Appie hebben wij op zijn uitdrukkelijk verzoek besloten de reeks voort te zetten, en wel onder de naam De Waal & Baantjer, te beginnen met het derde deel, dat u nu in handen houdt. Aan dit derde deel heeft Appie tot vlak voor zijn dood actief meegeschreven.

Tweemaal per jaar zal een titel in de reeks De Waal & Baantjer verschijnen, geschreven door Simon en gebaseerd op verhalen, plots en ideeën die Appie en Simon tijdens hun jarenlange vriendschap met veel plezier ontwikkelden. Met beide auteurs is, op hun verzoek, afgesproken dat Appies deel aan royalty’s na zijn overlijden zal worden geschonken aan het door Appie zelf gekozen goede doel, via het Prins Bernhard Cultuurfonds.

Wij hopen dat u, lezer, zult genieten van deze moderne policiers, en met een glimlach op de lippen zult lezen over Jacob en zijn oudere collega, Peter van Opperdoes.

Wij dragen dit boek op aan Appie Baantjer, die immer tegen wie het horen wilde zei: ‘Ik heb nog helemaal geen tijd om dood te gaan.’

==

Amsterdam, oktober 2010

De uitgever

Appie Baantjer CMarco Okhuizen-Hollandse Hoogte.jpg

© Marco Okhuizen/Hollandse Hoogte